maandag 31 maart 2008

Bouwjaar

De romanmeester meldde trots dat hij uit hetzelfde bouwjaar is als De Avonden van Gerard Reve. Ik kan me die trots voorstellen. Ik ben ook trots op mijn bouwjaar. Ik heb iets met 1964. En met mijn bouwjaargenoten. Ik heb ook wel iets met mannen uit 1959, omdat die zo sneu niet mee kunnen praten met de echte kerels, uitgeloot als ze werden voor militaire dienst. Ook vrouwen uit 1968 beroeren mijn gemoed, omdat ze even oud zijn als mijn jongste zusje. Maar de 1964’ers, dat zijn mijn echte verwanten.
Van Yvonne van Gennip hoor ik de laatste tijd niet meer zoveel, maar Marco van Basten en Linda de Mol zie ik regelmatig. En ik heb bijna allemaal leuke collega’s, maar met Anneke en Robert heb ik toch iets extra’s (al weten zij dat nog niet). En mijn vriendin niet te vergeten die na haar 29ste jaar nooit meer vermeldt hoe oud ze is, maar fier zegt (en dat heb ik van haar overgenomen): Ik ben van ’64.

Mandarijnen op zwavelzuur van W.F. Hermans is van mijn bouwjaar. Goed hè?

zaterdag 29 maart 2008

In de trein (13)


Naast me komt een lange sportieve vent zitten met muziek in zijn oren. Hij kijkt al binnen een minuut speurend in de rondte en vooral naar mij. Nu ruik ook ik de penetrante lavendellucht. Zou hij denken dat ik deze verspreid? Bij het volgende station gaat hij een paar bankjes naar achteren. Inmiddels ben ik gaan hopen dat hij de steeds smeriger wordende lucht bij zich droeg. Maar nee. De lucht blijft hangen. Ook de oudere dame die nu naast mij komt blikt al spoedig opzij.
Het is een camouflagelucht. Iemand zonder ruikvermogen of iemand die zich in geen dagen heeft kunnen verfrissen, heeft zichzelf bepoederd of besprenkeld. Ik krijg hoofdpijn. Zo'n hoofdpijn door luchten (hyacinthen, lelies, narcissen) is doorgaans binnen vijf minuten wel weer weg als ook de lucht weg is, maar ik zit nog een half uur in deze trein.
De redelijke volle trein kent nog één leeg plaatsje. Naast een man geheel in (nep?)leer, met zwarte lege tas naast zich op de bank. Zijn haren zijn glijbaanvet, zijn schouders niet onbespikkeld. Daar moet ik niet te lang naar kijken.
Bij de volgende halte staat een keurige dame in een diepblauw mantelpak op. Haar man schikt haar mantel - zo'n vrouw draagt een mantel, geen jas - behoedzaam langs haar permanent. Aha! De theorie van de neusgehandicapte komt weer boven. De lucht zal in Apeldoorn achterblijven. Hoop ik. Tevergeefs.
Ik knijp de rest van de reis mijn neus dicht.
Bij het uitstappen speel ik politiehond. Het is de man in leer met de kraag van roos en haren.

donderdag 27 maart 2008

In de trein (12)

Lichamelijk enorm geschapen mensen hebben het moeilijk in het openbaar vervoer. Toch worden ook zij geacht in tijden van drukte, de plek naast zich vrij te maken van tas of lang benenpaar. De brede man aan de overkant van het gangpad deed stoïcijns. Een mooi meisje keek, en liep door. Een man in pak aarzelde even, maar ging aan de potentële zitplaats voorbij. Het gangpad vulde zich langzaam.
Een licht kromgebogen man in nieuwe kleren, met een toupet of een toupet-coupe haar, wrikte een enorme gele tas over de man heen. De brede man moest plat tegen de rugleuning om niet geraakt te worden. De toupetman zat. En begon onmiddellijk te praten. Zijn tweedetaal-Frans was goed verstaanbaar. Of dit de trein naar Den Haag was?
Yes, zei de brede man korzelig.
De eigenaar van de gele tas, die hij stijf op schoot hield, ging onverdroten door. Of zijn buurman hem uit kon leggen waarom Amsterdam de hoofdstad was, maar de regering en de ambassades in Den Haag zaten? Hij vond dat maar très complex. Hij stelt de vraag nog en keer en nog een keer. Onzeker, maar o zo vriendelijk is de toupetdrager. De brede man ontdooit en blijkt niet onverdienstelijk Frans te spreken. Ze keuvelen gezellig over onze geografische staatsinrichting. De toupet is hardnekkig in zijn verbazing. Maar Amsterdam heeft toch ook zoveel winkels! Mogen ze dan echt niet van alles de hoofdstad zijn? Parijs bijvoorbeeld, heeft ook alles. Ja, dat weet de brede man.
Plotseling staat hij op en gaat, net als ik, in Utrecht de trein uit. Ik zie hem met zijn enorme tas per roltrap de hal in verdwijnen.
Hij laat een liedje in mijn hoofd achter.

Plaatsnamen leren
’t is niet zo’n probleem.
Amsterdam, de hoofdstad,
Dat is nummer één.
Rotterdam, de wereldhaven,
Via Delft naar ’s Gravenhage,
Onze residentie met z’n Binnenhof.

woensdag 26 maart 2008

Klikken

Soms, heel soms, maar toch, ergeren wij ons, thuis, op de bank. Dat is dan vooral wanneer media over media berichten. Gedoe met netcoördinatoren, aankoop van voetbaluitzendrechten, crashende computers met belspelletjes: misschien leuk voor bij de borrel in de omroepkantine, maar geen onderwerp bij NOVA waard. Ook net zo onbelangrijk: kranten die uit gaan leggen hoe ze tot hun gewijzigde opmaak zijn gekomen, de reorganisatie bij de RTL-letjes of Charles Groenhuijsen die een extra lampje wil. Media over media: bah.

Nu dan toch één keertje over mijn eigen medium.

Dit weblog ontvangt dagelijks tussen de 30 en 40 bezoekers. Vaste klanten en toevallige passanten. Langzaam maar gestaag stijgt het bezoekersaantal. Niet dat ik streef naar een miljoenenpubliek, maar gelezen worden blijkt toch leuker dan ik altijd voor mogelijk had gehouden. Plotseling sneuvelde onlangs mijn dagrecord, dat al anderhalf jaar op 74 bezoekers stond. En de dag daarna weer, en de dag dáárna nog een keer. Nu is mijn record 250 bezoekers. En natuurlijk staat nu ook mijn weekrecord en mijn maandrecord een stuk scherper. Enig gegoochel met mijn statistiekjes bracht aan het licht hoe dit zo gekomen is. Men googlede uitbundig op Astrid Joosten. Blijkbaar is zij van belang, op het moment. Waarom heb ik nog niet achterhaald. Het zal iets te maken hebben met haar nieuwe show en haar polemiek met ene Jensen, maar dat doet er voor mij niet toe.
Feit is, dat, wanneer men googlet op een plaatje van Astrid, er een plaatje bij een praatje op mijn weblog tevoorschijn komt. Een raar plaatje, dat een blogje over silliepoetie opleukte.

Stel je zoekt een plaatje van Astrid Joosten op het internet en je krijgt een scherm met twintig foto’s voor je neus. Eén daarvan is geen plaatje van Astrid, maar een soort schilderij van een fellatio bedrijvend stel. Klik je daar dan op? Mijn stijgend aantal bezoekers doet vermoeden van wel. Ik checkte het bij een collega, een vriend, en de geliefde medebankzitter: zou jij hierop klikken? Het antwoord was – en ja, ik ben naïef en ja, dat wil ik blijven – voor mij verbazend. Alle drie zeiden ze: uh.. ja.

Misschien worden een paar van deze ‘toevallige’ passanten wel vaste lezers, opperde één van de doorklikkers. Dat zou dan toch wel weer grappig zijn. Daarom aan alle silliepoetieliefhebbers: welkom!

zondag 23 maart 2008

Er was eens ...

Uitgeverij Contact schreef een wedstrijd uit. Maak een beginnetje van een reeds beroemde schrijver af, en win een auteurscontract. Blokje tahoe naar mijn grote mond. Actie in de tent. Het is immers zo smart met mezelf afgesproken: twee publicaties in 2008. Inschrijven kon tot 2 januari. Dat deed ik prompt. En inzenden kan tot 2 april.
Vriendin A. doet ook mee. En zo nog 2.998 anderen. Geen probleem, zo becijfer ik haar voor. Negentig procent levert hoe dan ook niets in. De helft vergeet eenvoudigweg dat ze zich hebben ingeschreven. Dan is er een best grote groep die de beginnetjes van de schrijvers oninspirerend vindt. Weer een massa heeft inmiddels een andere hobby of heeft het veel te druk, met niet sporten of niet afvallen.
Dan resteren 300 mensen die een poging wagen. Meer dan de helft daarvan schrijft lariekoek. Kent niet van witte boekje, acht eigen onlogica ten onrechte aantrekkelijk of stuurt een lege wordmail mee. Toen waren er nog 120. Een deel daarvan blijkt na lezing van de eerste alinea geen enkele literaire kaas, met enkele noch met dubbele t, gegeten te hebben. Er wordt verteld in plaats van geshowd. Alleen de ogen werken. Er wordt niets geroken, geproefd, betast en beluisterd. De hoofdpersonen kennen geen karakters, enige Wil ontbreekt.
Vijftig serieuze inzendingen zien het licht. Vijfentwintig gaan door naar de volgende ronde. Het moet toch wel raar lopen als vriendin en ik daar niet tussenzitten.

Behalve dat we nog maar 8 dagen hebben om niet tot de 90% te gaan behoren.

P.S. Een auteurscontract? Wat is dat eigenlijk?

Daar juicht een toon

Een moeder aan het aanrecht. Een vragend kind erachter. Verstrooide antwoorden.
- Mamma, zing 'ns dat liedje?
- Welk liedje schat?
Het vlees vraagt haar aandacht. Een vijfde pit zou welkom zijn. Wie zou er kunnen tafel dekken?
- Dat liedje met het gansje. Zing je dat?
Ze heeft de hele morgen staan zingen. Nu even niet. De gasten zitten binnen en de servetten zijn nog niet gevouwen. Maar aan verzoeknummers geeft ze doorgaans wel gehoor.
- Ik ken geen liedje van een gansje lieverd.
- Jawel. Dat liedje van dat gansje!
- Alle eendjes zwemm...
- Nee, een gansje!
Het kind stampvoet.
De moeder peinst en roert. En vist de rollade uit de pan en vergeet waar haar hoofd nog meer mee bezig was.
- Ik. Wil. Dat. Liedje. Van. Dat. Gansje!!
- Ik ken geen liedje van een gansje!!
Ze heeft niet vaak tegen haar kind geschreeuwd. Het meisje schrikt. De tranen komen omhoog. Bibberend werpt ze nog iets tegen.
- Je zong het net nog. Van het gansje Ruzalem...

Sanatorium van Baerle

Geen dag zonder Bach. Deze week was het drie maal raak. Zondag zong ik de Johannes, dinsdag beluisterde ik de zingende zussen in de Matthaüs en zaterdagavond zat ik bij het derde grote werk van Bach: zijn onvolprezen Hohe Messe.
De Bergkerk in Deventer, onze eigen zangplek, is aangenaam. De muziektempel waar ik de andere twee meesterwerken mocht beluisteren is een fenomeen: sanotorium van Baerle Het Concertgebouw. Natuurlijk ben ik te vroeg. Ik ben altijd te vroeg. Staand achter glas aanschouw ik nog even de woelige buitenwereld, nippende van zeldzaam smerige koffie. Dan mag ik naar mijn plaats. Ik zit in midden en zorg dus dat ik er vroeg zit. Anders moet iedereen maar voor mij opstaan. Dan kan het concert beginnen nadat ik nog drie maal overeind heb moeten komen voor mensen die blijkbaar een hekel hebben aan wachten. Dinsdag heb ik uitstekend zicht op mijn geliefde zussen en de minister van onderwijs die tijdens het concert nog tweemaal hoorbaar wordt aangewezen. Het vergeelde klavieruittreksel van de sopraan is ontroerend, de pathos van de evangelist weergaloos en het mobieltje dat tot tweemaal toe achter ons afgaat vast een ongelukje. Ook zittend zingt het koor prachtig. De dynamiek is spannend. Ik voel het koor ademen, de spanning opbouwen en gedoseerd zijn muziekzegje doen. Hier wordt een verhaal verteld onderbroken door kuchen, schrapen en rochelen. De stilte na de dood van Jesus verdwijnt in een nies het niets.
Dan zaterdagavond. De Hohe Messe heb ik nog onlangs uitgevoerd en samen met een tweede alt schuif ik vol verwachting op het balkon. Ik heb uitstekend zicht op het podium dankzij de twee stellen die in elkaar verstrengeld voor mij zitten en waar ik precies tussendoor kijk maar waarom mijn maatje alleen hoofden ziet. De sopraansoliste blijkt blind. Ze leest de muziek in braille. Intrigerend. Je hoort wel eens dat andere zintuigen een ontbrekend zintuig compenseren. Dat moet voor een zangeres een weldaad zijn: je volledig kunnen concentreren op de zanger naast je, het gehoest uit de zaal, het begeleidend orgeltje, de snoeppapiertjes, de klikkende brillenkokers, en de balsem van alle zuivere muziek om je heen.
De man naast me krijgt een fishermansfriend. Fijn om te merken dat hoest op onze rij voorkomen wordt. Jammer dat hij er vijf minuten lang op kauwt.
Ja, dat Concertgebouw. Een heilzame plek om geduld en vergeving te leren.

woensdag 19 maart 2008

Aagje leest mee (3)

Aagje was moe en had eigenlijk niet zoveel zin in lezen. Tenminste, wel zin in lezen, maar dan alleen haar eigen boekje. Het boekenweekgeschenk was nog niet gesnoten. Maar zo'n leuke veertiger naast zich, met laptop, die kon ze toch niet ongemoeid laten. Aagje herkende een frivool lettertype, begluurde de layout, stal met een blik een enkele zin. Hier was maar één conclusie te trekken. Naast haar werd een roman geschreven!
De laptop stond op zijn - what's in a name - schoot en was een ietsje van Aagje gedraaid. Toch niet om pottenkijkers buiten te sluiten? De titel van de roman, of van het hoofdstuk, was jaloersmakend fraai. En plotseling voelde Aagje compassie. Hoe moest het voelen, scheppend bezig zijn en dan betrapt te worden, je prachtige boektitel al op een weblog te lezen? Een weblog dat de laatste dagen door honderden per dag wordt bezocht? (Maar daarover misschien later.) Deze reiziger zou ze ongemoeid laten. Omdat hij een romanschrijver is, ja, zo hypocriet is Aagje al geworden.
Ze zou hooguit vertellen dat de titel uit drie woorden bestaat, waarvan de laatste tussen haakjes. Aagje zit nog steeds te peinzen, maar kan zich geen andere boektitel met haakjes voor de geest halen.
Dan staart de man een paar minuten naar een witte pagina en sluit het document af. Hij opent een document wat er uitziet als gewoon werk. Is hij dan toch (maar) een marketing strateeg? 't Is in ieder geval een Belg, leert Aagje thuis, de bedrijfsnaam googelend. Ze vindt zelfs een foto.

Naast een romanschrijvende Belg te hebben gezeten op de dag dat Hugo Claus overlijdt, dat vindt Aagje achteraf wreed geluk.

zondag 16 maart 2008

Waarom is verzonnen geen werkwoord?

Ik heb nog niet vaak mensen ontmoet die net als ik van regen houden. Gratis voer uit de hemel, verkoelend vocht, en het ruikt er zo lekker bij. Natuurlijk geniet ik niet van een natte broek die bij de lunch nog niet droog is en vind ook ik dat kamperen bij droog weer relaxt en genieten is. Maar een hekel aan regen? Helemaal niet. Ik wandel graag langs het strand tijdens een stortbui. En wat is er gezelliger dan regengetik op een tentdoek?
Dat ik bepaald geen zonaanbidder ben, dat zal ook wel een rol spelen. Aan zonnetjes en felblauwe luchten, verbrande schouders, parelend zweet: ik houd er geen goede herinneringen aan over. Nee dan de regen.

Die keer dat mijn moeder en mijn zusjes en ik uit Zoetermeer kwamen fietsen en tot de onderbroek nat thuiskwamen. Daarna allemaal op de bank en de speciaal daartoe uitgeklapte stretcher, warm worden onder dekens.
Of toen ik zonder regenpak naar het werk was gefietst en al snel doorhad dat dit betekende dat ik die dag niet meer droog zou worden. I'm singing in the rain! Zalig. Daar dachten de collega's in de lift anders over. "Bah, wat vies!" Ik flapte eruit: "Vies? Oude mannen op een motor, da's pas vies." Pas toen zag ik de twee vijftigers die - natuurlijk - motor reden.
En ik voel nog het warme neefje van één jaar op mijn arm en zie zijn verrukte gezichtje, wadend naar de wc-blokken, nadat in een half uur tijd de Corsicaanse camping letterlijk overspoeld was.
Een weekje buitenkunst in 2006 kende regen, zeer veel regen. Dat betekende moddersculpturen en waterverven en drie workshops in één tent. Het bleek allemaal te kunnen. Het jaar erna vroeg een zoon - we zaten in het ochtendzonnetje aan de kampeertafel - waarom we niet meer gezellig in die grote tent gingen ontbijten.
Ik heb vakanties gehad dat we eerst de buitentent moesten opzetten en dat de schimmel in de fietstassen stond, maar dat levert aardiger verhalen op dan: na vier uur 's middags konden we wat gaan doen, daarvoor was het te heet.
En ik krijg er nog krullen van ook.
Nee, laat deze zondag maar komen.

(Ik sta overigens de hele middag in een kerk Bach te zingen. De kerk gaat om half twee open. Natte jassen schijnen wonderen te doen met de aukoestiek.)

woensdag 12 maart 2008

Another one bites the dust

Ik wilde als kind klarinet spelen. Braaf doorliep ik de AMV-klasjes en leerde ik de blokfluit kennen. Toen we naar de stad verhuisden, ik was inmiddels 10 jaar oud, moest het er echt van komen. Maar nee, een wachtlijst. Daar stond ik op en daar bleef ik op staan. Inmiddels speelde ik ook alt- en tenorfluit, maar de klarinetwens bleef bestaan. En zo ook de wachtlijst. Tot het mijn moeder te gortig werd en wij op een regenachtige middag naar het andere eind van Den Haag togen. Daar troffen wij een particuliere leraar klarinet, die juist twee jongens instrueerde. Hij hoorde mijn moeder aan, vroeg mij over mijn onderlip te blazen en sprak “een prima dwarsfluitmond”.

Het is dertig jaar later en mijn jongste speelt basgitaar. De voorspeelavond op de muziekschool is er een van basgitaristen en drummers samen. In amper twee uur passeren ruim dertig cursisten de trommelvliezen. Het is een plezierige avond. Door het even ontroerende als a-ritmische stokgezwaai en gepluk van de jongsten aan het begin van de avond, en door de pubers die met vier gitaren staan te jammen. Ik deel verbazing over de podiumbevolkers met man en zonen, maar krijg geen gehoor. Dan dit platform maar gebruikt: niet één meisje speelde basgitaar of drum. Waarom?

Ik ging op mijn zestiende alsnog trompet spelen. En later hobo. Het is allemaal goed gekomen met mij, muzikaal gezien. Toch knaagt die klarinet nog wel eens. Zit er vandaag ook een zusje een beetje treurig achter haar harp of piano, dromend van versterker of stokjes?

dinsdag 11 maart 2008

Thuistaal

Al jaren vecht ik met succes tegen de aanleiding de hele dag in gezang los te barsten. Ik associeer minstens elk derde woord met een liedje dat ik ken. Alleen in gezelschap van mijn zusjes durf ik er aan toe te geven. Als ik dan al sneller associeer dan zij ....
Zij vroeg mij naar thuistaal en de wortels daarvan. Ik verzamelde tijdens een treinreis 19 voorbeelden. Zo heet elke vlieg hier Henk, eten wij op maandag beton, en smeer ik lippenstip.
De wat mij betreft aardigste vijf quotes die hier in huis blijverdjes zijn:

5
Ik was ooit voorzitter van een studievereniging. De buitenlandse reis was duurder uitgevallen dan begroot. Tijdens de reis was een vrijwillige bijdrage van de reizigers gevraagd. Dat werd tijdens de daarop volgende ledenvergadering breed uitgemeten. Op de voorste rij zaten felle gezichten met verontwaardigde teksten. (Van hen die niet meebetaald hadden, maar dat terzijde.) Ze riepen keer op keer, en dat roepen wij nog steeds bij ophef om (bijna) niks:
't Is stelen van de leden!

4
Onze Pelle was twee jaar en allerschattigst in z'n gele jasje. Hij kwam door de achterdeur op z'n modderige laarsjes, de haren - door vijf kruinen gestut - recht omhoog, een fikse snottebel en zand om de mond. De vrouwelijke helft van een toen nog kinderloos vriendenpaar vroeg voorzichtig:
Zijn alle kinderen zo morsig?

3
Er wordt door de werkenden hier in huis naar Utrecht gependeld. We kennen de begrippen 'gewone tijd', 'een uur later' en soms nemen we de trein waarbij we in Amersfoort over moeten stappen. Deze trein heet
Tinus tussentrein

2
Deze is met de man meegekomen. Op fietsvakanties wil het broodbeleg, of welk voedsel dan ook, nog wel eens andere vormen aannemen dan thuis, als gevolg van krappe fietstassen of warmte. Dit levert op: De Betuwe-schenkboter, de betuwe-schenkkaas, enzovoort.

1
De oudste spreekt graag een woordje mee. Babbelziek is overdreven, maar lang stil is hij zelden. Dat zal de reden zijn waarom hij even niet meekreeg hoe het spreekwoord precies luidde. Zijn versie is goud waard:
Narrare humanum est

zondag 9 maart 2008

Fenomeen

- Spreek ik met iemand van de Hennie Meijer- hulplijn?
- Daar spreekt u mee.
- Ik wilde u gisteren al bellen. Ik zocht de naam van een man die vroeger een radioprogramma presenteerde. Ik wist zeker dat ik het wist, maar kon er maar niet opkomen.
- Dan bent u bij ons aan het goede adres, mevrouw.
- Ons koor had een repetitiezaterdag en opeens moest ik weer aan het programma denken. Geen flauw idee waarom eigenlijk. O ja, ik had het met Anneke over de CD van de Jahreszeiten en waarom ik die van Gardiner in bestelling heb. Doet er niet toe. En toen kregen we het over Discotabel. Zo heette dat radioprogramma. Kent u het?
- Moment, ik pak even een pen die schrijft. U zoekt een presentator?
- Een Friese naam, dat wist ik bijna zeker. Ik hoorde zelfs zijn stemgeluid weer! En ik wist ook dat zijn naam te verbasteren was. Voor- en achternaam omdraaien en dan bleek hoe geweldig hij was. Want dat was hij. Ongelooflijk wat die man van muziek weet. Of wist. Geen idee of hij nog bestaat.
- Welke bronnen heeft u al geraadpleegd?
- De dirigent wist wie ik bedoelde, maar hij kon er ook niet opkomen. En twee koorleden aan wie ik het vroeg ook niet. Dat komt u zeker ook bekend voor?
- Inderdaad. Een Hennie Meijer wordt vaak gedeeld met anderen.
- Ik had mijn sms-man wel kunnen benaderen, maar die is te jong voor dit soort vragen.
- Heeft u al op internet proberen te zoeken?
- Ja, uiteindelijk wel. Bloedirritant, als je weet dat je het weet, maar je komt er maar niet op. Diskotabel vond ik al snel op het internet. Met een k schrijf je het. Lelijk! Maar makkelijk vinden hoe die presentator van meer dan twintig jaar geleden heette, ho maar.
- Presentator uit de jaren tachtig van het radioprogramma Diskotabel met een waarschijnlijk Friese naam die te verbasteren is tot een karakterbeschrijving? Vat ik het zo goed samen?
- Sietse. Ik wist gisteren zeker dat zijn voornaam Sietse was. Ik ging ermee naar bed en ik stond er mee op. Maar nog steeds niets. Ik moet vriendin L. bellen, bedacht ik toen ik vanmorgen in bad zat. Die weet het zeker. En toen opeens schoot zijn naam me te binnen!! Waarom lacht u?
- Dat maken we zo vaak mee. Het voornemen ons te bellen is vaak al voldoende.
- Precies. En daarom wil ik u bedanken. Want ik had de hulplijn nog achter de hand. En daarom bleef ik graven in mijn eigen geheugen. Want het liefst wil je er toch zelf opkomen, hè?
- Heel begrijpelijk. Wij zijn het laatste redmiddel. En dat zijn wij graag. En hoe luidt de naam ...
- Bedankt, nogmaals. Tot een volgende keer!
- ... als ik vragen mag?

Kom je ook? Het wordt vast gezellig.

Ik had erop gerekend dat het een chique bruiloft zou worden en de naam van de lokatie was al veelbelovend geweest. Toch val ik stijl achterover van het enorme kasteel. Ik word harteljk verwelkomd en uitgenodigd een slaapplaats te zoeken. Dat lijkt me redelijk voorbarig, maar blijkbaar wil men zeker weten dat iedereen de hele dag én nacht zal blijven. Een grote balzaal biedt een aardig plekje en ik installeer mijn matje en slaapzak.
Er wordt al gedanst. Daar zie ik warempel Paul weer. Ik krijg zijn prachtige grijns, terwijl hij een meisje geoefend heen en weer zwiert. Ik ben underdressed, en niet zo'n beetje. Hoe krijg ik het toch weer voor elkaar. Ik struin door het kasteel op zoek naar een kapstok voor mijn rode regenjas. Zelfs onder de hanenbalken, waar ik rust zoek, is het druk met mensen. Ballonnen, rare hoedjes, gegil van liedteksten: de voorbereiding van de bruiloft is in volle gang.
Buiten in de tuin is ook van alles gaande. Ik ben en blijf toeschouwer. Menig sneue blik glijdt over mijn kleding. Opeens komt een vrouw in mijn gedachten die ik hier absoluut niet wil tegenkomen en besluit ik naar huis te gaan. Het ontbijt waarover ik struikel, in een zaal naast de balzaal en al net zo groot, laat ik niet zomaar staan. Ja, ik ben deelnemer geworden. Ik eet en eet en eet maar door, de ene geroosterde of beboterde heerlijkheid na de andere. Ik heb nog steeds mijn regenjas aan, dat matje en de slaapzak zitten ook alweer in mijn rugzakje. Nog even plassen en dan naar huis. Hoewel er drie wc's zijn per sexe, is de rij lang.
Ik schud de parkeerwacht af en weet mijn auto te bereiken. De groene ford focus staat op mij te wachten. En dat komt me zo bekend voor, dat ik nu pas door heb dat ik droom. In tien minuten ben ik thuis. Het is tien voor half elf.

woensdag 5 maart 2008

Aagje leest mee (2)

De twintiger naast Aagje speelt een spel op zijn computer. Yes sir! Yes sir! Hij schiet heel vaak raak. Here we go! Confirmed. Hij installeert met vaardige vingers een Helipad, een Silo en een Guard Tower. Het scherm blijft vol met poppetjes. Yes sir! Aan de overkant van het gangpad haalt een bebaarde man een glossy A4 uit zijn tas. De activiteiten nader toegelicht kopt het blaadje. Aagje zit net iets te ver weg. Jammer, ze is dol op papieren actie. De jongen naast Aagje weet met zijn linkerhand ook nog een sms’je te produceren. Hij heeft een hip toestel met hele kleine letterjes. Aagje is trots op haar goede ogen. Ik ben onderweg naar huis. Doe maar rustig aan lieverd. Ik zie je wel verschijnen. Aagje kauwt wat na op de combinatie van 575 doden binnen een kwartier en zijn lieverd.
Ze heeft nog een computerscherm in haar blikveld. De eigenaar is druk aan het bellen met ene Steve. His shipment will be in week 13. Can you handle that? What is your forecast? Let’s first wait for his reaction. So what is the ready date? I remind some excellent diner. Aagje is blij dat ze Steve niet is en dwaalt weer terug naar wat ze kan zien. Ze krijgt een nieuwe forens naast zich. De vrouw is 17 dagen eerder geboren dan Aagje en lerares Duits. Nadat ze haar autopapieren gespeld heeft, kijkt de vrouw in hoog tempo proefwerken na. Een station later is ze alweer verdwenen.
Het is een drukke dag voor Aagje. Ook de laatste die op haar bankje schuift vandaag heeft iets te lezen bij zich. Een tot de draad versleten pocket. Life, the universe and everything.
Aagje weet dat Douglas Adam het ook weet: Niets is wat het is en het kost even om daar achter te komen.

zondag 2 maart 2008

Vriend, god en minnaar

Als ik schrijver wil worden, dan rest mij niet veel anders dan met mijn roman in één keer door te breken. Want dat schrijven in opdracht me niet bevalt, dat merk ik dit weekend weer. Een woordje vooraf in het boekje dat ons concert opleukt, zo ingewikkeld kan dat toch niet zijn? Het is het wel. Ik aarzel tussen blasfemisch, intellectualistisch en ronduit saai. Geen van drieën zal in de smaak vallen, vrees ik. Mijn vrees is dan weer dat ik aan een combinatie van twee van de drie elementen niet zal ontkomen. Want ik wil een citaat van Mauricio Kagel laten landen in mijn woordje namens de voorzitter. Deze 20ste eeuwse componist sprak de prachtige woorden:
Es mag sein, dass nicht alle Musiker an Gott glauben, an Bach jedoch alle.

Mijn liefde voor Bach beleed ik al vaker. Hij is mijn vriend, mijn god, mijn minnaar heb ik regelmatig verzucht. Om te chockeren, natuurlijk om te chockeren. Maar ook (tóch, zouden gelovigen zeggen, maar tóch) in het besef dat het voor mij waar is. Zijn muziek is fantastisch behang voor een gezellig avondje, evenzeer als de punt op de i bij vreugde en malaise. En als ik het slotkoraal van de Johannes Passion zing, dan weet ik zeker dat het ook mij gaat gebeuren. En moet ik mijn best doen de emotie aan de volle kerk te laten, en niet zelf de tranen te laten stromen:

Alsdenn vom Tod erwecke mich,
Daß meine Augen sehen dich
In aller Freud, o Gottes Sohn,
Mein Heiland und Genadenthron!
Herr Jesu Christ, erhöre mich,
Ich will dich preisen ewiglich!

Deze week kwam in het nieuws dat Caroline Wilkinson, forensisch antropologe, de schedel van wijlen Johann Sebastian professioneel omgeknutseld heeft tot zijn ware gezicht. En wat een gezicht blijkt dat te zijn geweest!


Deze bruingebrande betonijzervlechter, zoals de huidige bewoners van Eisenbach hem typeren, nu ze geconfronteerd zijn met de versie van Wilkinson, wat moet ik daar nu toch mee? Wég is de saaie bepoederde pruikdrager die me al veertig jaar aanstaart vanaf muziekboekjes en concertposters. De man van wie ik me voor kan stellen dat hij tientallen CD's vol kon laten tokkelen, strijken en kwelen. Maar deze hier? Dat is een man met twintig kinderen en een drankprobleem (ik las dat Wilkison zijn door brandewijn getekende neus een tikje vriendelijker in zijn gezicht heeft geplaatst). Een man van vlees en bloed. Wat valt dáár nou over te schrijven?

 

blogger templates | Make Money Online