Ik volgde de cursus poëzie aan de schrijversvakschool. De laatste opdracht luidde: analyseer in proza de gedichten die je tijdens deze cursus schreef. Toe maar!
Als procesmens heb ik in ieder geval de volgende gedachten:
Het was heerlijk om mee bezig te zijn. Het aardige van de combinatie braaf zijn en huiswerk opkrijgen is, dat je elke week weet dat je iets zult brouwen. Meestal was ik wel drie avonden, twee treinreizen en een halve weekenddag bezig met het huiswerk. Onderwerpen googlen, rijmschema's opzoeken, mijn schrijfzielsverwant om raad vragen, een eerste versie een nachtje laten slapen.
En het had resultaat. Alle keren leverde ik mijn huiswerk in. De ene keer uitermate content (ik houd zo van de mens die ik hier ben), de andere keer vol pret (Wie sloot de deur achter Mei?). Een keer twijfelend (fotofinish) en ook een keer berustend (Bomenleed). Het commentaar van de groep en de juf was telkenmale verrassend. Waar ik uren op gepuzzled had ging alsnog door de mangel of werd schijnbaar ongelezen gepasseerd. En zomaar zinnetjes werden of weggestreept of kregen het predikaat prachtig. Ik kon er geen peil op trekken wat de lezer vermocht.
Wat ik wel leerde is dat geen woord, geen zin, geen witregel in een gedicht zomaar is. Op zich zou dat spekkie naar mijn bekkie moeten zijn, ik leef ook niet zomaar en mijn brein staat nooit stil. Toch werd ik wel eens moe van de ijzeren logica die in elk gedicht zou moeten worden doorgevoerd. Waar blijft de schoonheid van de klank, de l'art pour l'art?
Waar ik bij proza een eigen toon ontwikkel of misschien al heb ontwikkeld, herken ik dat in mijn gedichten nog niet. Gewoon nog te weinig gedaan, vermoed ik. Maar ook: niet mijn natuurlijke manier om me uit te drukken. Dat wat ik wil vertellen komt in columns, in korte verhalen, in een roman misschien, ooit. Of wie weet in een toneelstuk, een scenario, een essay?
Wat ik ook leerde was dat ik herschrijven aardig vind. Althans één of twee keer. Maar dan is het weer tijd voor wat anders. En gedichten die me zelf niet zeer boeiden, die heb ik na één keer schrijven moeiteloos terzijde gelegd. Of vond ik mooi genoeg als ze bij verwanten tranen hadden opgewekt. Ik weet niet wat ik nog nodig heb om nog veel vaker en verder te herschrijven, maar de druk voelde ik nu nog niet.
Ik vermoordde mijn lievelingen, dat kan ik inmiddels. Een neologisme als telefoonnummerfranje haalde de laatste versie niet van wat eerste Bomenleed heette en uiteindelijk Kattenkwaad.
Laatst las ik "Voor wie afhaakt bij een woord als axioma, daarvoor schrijf ik niet". Prachtig. Ik heb die neiging ook. Niet dat ik denk mijn lezers te onderschatten of zelfs moedwillig te overschatten, maar ik leg mijn eigen lat. Ik wil begrepen worden, maar niet ten koste van alles. Een beeld mag best iets oproepen wat ik niet (ook) bedoelde of juist 'voor zich spreken', zonder dat de achtergrond gekend is.
Daar raak ik wel een punt. Waar ik wat mijn proza betreft 'om' ben, ik wil gelezen worden, is dichten voor mij iets voor mezelf. Leuk om mee bezig te zijn, deze vorm van taalspel, maar niet om de wereld een verhaal te vertellen. Niet om te amuseren. Laat staan dat De Lezer een maatstaf zou zijn over hoe of wat ik zou schrijven.
Buiten de cursus om dichtte ik voor een collega die afscheid nam, en bij een schilderij. Met beide gedichten had ik veel lol en oogstte ik bewondering. Ook heb ik nog een opdracht liggen om het poëzie-album van een binnenkort 46-jarige te verrijken. Ik ben benieuwd of ik nog vaker zal grijpen naar deze taalvorm.
Om af te sluiten publiceer ik nog één huiswerkproduct, hierboven.
"Alleen in mijn gedichten kan ik wonen" schreef J.J. Slauerhoff. Ik zeg het hem niet na.
dinsdag 12 juni 2007
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
1 opmerking:
BRAVO! Mooi stuk en ook nog in een "blogje", wow! Daar zou ik nou al jaren over doen...
Een reactie posten