Ooit moest ze een opstel schrijven, ik meen in klas vier van het gymnasium. Zij vroeg haar moeder dit voor haar te doen. Of - het zou zo maar kunnen, bedenk ik achteraf - haar moeder bood aan het opstel te schrijven. Zo geschiedde. Het opstel kwam terug. Eronder stond geschreven: Je kunt beter, Herma! Haar moeder, de schrijfster, mijn grootmoeder, was naar verluidt pislink.
Zestig jaar na dato komt mijn zoon thuis met een beginnetje van een verhaal, met de opdracht het verhaaltje af te maken. 't Begin is van Jeannette Winterson, 't vervolg van de kleindochter van de schrijfster. (2009 is niet meer hetzelfde als 1949. Mijn versie wordt 'sorry, hoor' ff flink geëdit.)
De drie vrienden
Er waren eens twee vrienden die een derde vonden. Omdat ze niemand in de hele wereld aardiger vonden, beloofden ze plechtig dat ze in één paleis zouden wonen, op één schip zouden varen en één gevecht zouden leveren met gelijke wapens.
Na drie maanden besloten ze op een zoektocht te gaan.
‘Wat zullen we gaan zoeken?’ vroegen ze elkaar.
De eerste zei: ‘Goud.’
De tweede zei: ‘Vrouwen.’
De derde zei: ‘Dat wat onvindbaar is.’
Ze waren het er allemaal over eens dat dit laatste het beste was, en zo gingen ze fraai uitgedost op stap. De eerste droeg duikkleding, de tweede een imkerspak en de derde een parachute.
De eerste vriend nam het schip mee en zocht onder water. Hij dook in rivieren, in plassen en in de Stille Oceaan, maar wat hij vond, niet dat wat onvindbaar is.
De tweede vriend zocht in alle bijenkasten van de wijde wereld, en in de paleistuin. Hij vond honing, veel honing, en één keer werd hij gestoken, op zijn linkerhand. Maar al wat hij vond, niet dat wat onvindbaar is.
De derde vriend zocht in de lucht. Hij vloog en sprong, vloog en sprong, maar al wat hij inademde en al wat hij zag, niet dat wat onvindbaar is.
Moe, boos en verdrietig kwamen ze weer terug in het paleis.
De eerste zei: ‘Jullie hebben niet goed gezocht.’
De tweede zei: ‘Eén van jullie heeft het gevonden, en houdt het voor zichzelf’.
De derde zei: ‘Ik heb toch liever goud en vrouwen, dan jullie als gezelschap.’
Ze zeiden nog veel meer, en steeds harder. Ze schreeuwden door elkaar. Hoe wijder hun monden open gingen, hoe dichter hun oren gingen zitten. Toen de zon weer opkwam waren ze alledrie hees. Ze fluisterden plechtig dat ze nooit meer in één paleis zouden wonen, op één schip zouden varen en dat één gevecht met gelijke wapens genoeg was geweest.
De verloren vriendschap bleef onvindbaar.
1 opmerking:
En dat is nou juist wat ze zochten. Hadden ze thuis moeten blijven.
Een reactie posten