
De trein is een stuk korter dan normaal. Ik ben in de donkerte al over het perron gedraafd en heb nog net een ideale plek veroverd. Op een bankje voor twee personen, aan het raam, achteruitrijdend. Zo zal ik - straks van Utrecht naar Den Haag - vooruit rijden en uit de zon zitten. Naast me komt een lange man zitten die onmiddellijk in slaap valt en één uur en drie kwartier zacht blijft snurken. Veel bewegingsruimte biedt zo'n zitplaats niet. Bovendien wil ik mijn uurtjes in de trein altijd driedubbel benutten. Ik wil én werken én schrijven én lezen. Veel aandacht voor de mens om mij heen pleeg ik dan ook niet te hebben.
In Apeldoorn komen er zoveel forensen bij dat de trein tot in de gangpaden mudvol loopt. Tegen de deur naar het balkon staat een man geleund, lijdzaam en relaxt. Ik kan hem niet zien staan anders dan via het treinraam. Hij staat zes banken van mij verwijderd, maar tussen hem en mij bevinden zich zeker vijftien Apeldoorners. Ik laat mijn schrift mijn schrift en mijn pen mijn pen en staar en staar. 't Is een aardige man. En het staart makkelijk, zo in de weerspiegeling. Soms kijkt hij terug, lijkt het, ook via het raam. Dan kijk ik door hem heen naar de bomen of lees een bladzijde. Hij- of is het het kijken zelf? - blijft me boeien en ook al kijkt hij even zo vaak naar mij, ik blijf vinden dat het toch is alsof we helemaal niet naar elkaar kijken.
Hij slaat zijn armen over elkaar heen en ik zie dat hij een trouwring draagt. Links, helaas. Of wie dan ook, man of vrouw, een trouwring draagt of niet, het zal me een biet zijn. Maar als je er dan toch één draagt, dan vind ik rechts een pré. Kinderachtig? Bizar? Ongetwijfeld. Dan realiseer ik me dat de spiegel bedriegt en ik grijns om mijn vergissing en de ring aan zijn rechterhand. Hij glimacht terug.
In Utrecht komen er zitplaatsen vrij voor de staanders. Ik duik in mijn blackberry, maar neem wel waar dat de man aan de andere kant van het gangpad een plaats vindt. Ik stuntel met twee telefoons, schrift, papier en pen en natuurlijk glijden op een gegeven ogenblik een pen en één van de telefoons op de grond. Ik word claustrofobisch van zo'n planktafeltje, maar misschien moet ik er toch vaker gebruik van maken. Bukken is onmogelijk in deze ruimte, maar met wat gehannes met mijn voeten weet ik het mobieltje zover omhoog te takelen dat ik er met twee vingers bij kan.
Twee minuten voor Den Haag wordt de man naast me wakker, pakt z'n jas uit het rek en verdwijnt naar het balkon. De man en ik kunnen elkaar weer zien. "Daar ligt nog een pen van u", wijst hij.